Weet je, er zijn goede en slechte mensen in de wereld. En er zijn ook mensen die niet voor God bang zijn en zich daar niet voor schamen: de kleine Chawrochetska leefden bij zulke mensen. Ze was als kind wees geworden. Deze mensen hadden haar in huis opgenomen en ze groeide ze bij hen op zonder Gods wereld te leren kennen.
Ze moest elke dag boven haar krachten werken en ontberingen lijden; zij moest hen dienen en alles achter hen opruimen, bovendien kreeg ze de schuld van alles en van iedereen. Haar bazin had drie volwassen dochters. De oudste heette Een-oogje, de middelste Twee-oogje en de jongste Drie-oogje.
Zij hoefden de hele dag niets te doen dan voor de poort te zitten en op straat te kijken naar wat er gebeurde. De kleine Chawrochetska werkte voor ze. Ze naaide hun kleren, spon en weefde, maar hoorde nooit een vriendelijk woord van ze.
En dat was het ergste – ze was er wel en werkte echt heel hard, maar er was niemand die haar eens groette en haar prees!
Dan ging de kleine Chawrochetska naar de wei en omhelsde daar de bont gevlekte koe, drukte haar hoofd dicht tegen haar nek en vertelde hoe moeilijk ze het had. “Moedertje koe, ze slaan me, ze geven me standjes, ze geven me geen stukje brood en vinden het niet goed dat ik huil. Voor morgen moet ik vijftien rollen vlas spinnen, weven, bleken en het doek oprollen. ”
Toen antwoordde de koe: “Mooi meisje, kruip mijn ene oor in en kom bij het andere eruit – alles zal worden gedaan.”
En zo gebeurde het. Toen het goede meisje uit het oor kroop, was alles gedaan, er was gesponnen, geweven, gebleekt en de doeken waren opgerold. Ze bracht het linnen naar de oude vrouw, die bekeek het werk en als het goed gedaan was, legde ze het in kast en gaf de kleine Chawrochetska nog meer werk. Chawrochetska ging terug naar de koe, kroop in het ene oor en kroop door het andere oor er weer uit, en ze hoefde het geweven doek alleen maar naar huis te dragen.
De oude vrouw verbaasde zich over het werk van het meisje en riep: “Mijn lieve dochter, mijn mooie dochter! Kijk eens naar wie dat meisje helpt, wie voor haar spint en weeft en het linnendoek oprolt!” Een-oogje ging met haar mee het bos in en ze ging met haar naar de wei. Daar was het warm in de zon, ze ging in het gras liggen en vergat wat haar moeder haar gevraagd had. Chawrochetska zong: “Slaap, oogje, slaap!” Het oogje viel in slaap en zolang Een-oogje sliep, kon de koe spinnen, weven en bleken.
De oude vrouw hoorde niets over wat er gebeurd was en stuurde Twee-oogje er op uit. Maar ook Twee-oogje kreeg het warm in de zon, ging in het gras liggen, vergat het bevel van haar moeder en haar ogen vielen dicht. Chawrochetska echter, zong voor haar het slaapliedje: “Slaap, oogje, slaap, tweede oogje, slaap!” De koe weefde, bleekte en rolde het linnendoek op en Twee-oogje sliep al die tijd door.
Toen werd de oude vrouw boos en stuurde Drie-oogje op de derde dag met haar mee en gaf de kleine Chawrochetska nog meer werk te doen. Met Drie-oogje verging het niet anders dan haar oudere zussen. Eerst sprong ze rond en toen sprong ze weer in het rond en liet zich daarna in het gras vallen en lag lekker warm in de zon.
Chawrochetska zong echter: “Slaap, oogje, slaap, tweede oogje, slaap!” Maar het derde oogje vergat ze.
Twee oogjes vielen in slaap, maar het derde zag alles: hoe het mooie meisje in het ene oor naar binnen kroop en hoe ze weer uit het andere oor tevoorschijn kwam en de linnen rollen, die klaar waren, verzamelde.
Alles wat ze had gezien, vertelde Drie-oogje aan haar moeder. De oude vrouw verheugde zich en ging de volgende dag naar haar man: “Slacht die bont gevlekte koe.” De oude man probeerde het haar uit haar hoofd praten: “Ben je wel bij je volle verstand, vrouw? De koe is jong en goed!” Maar de oude vrouw bleef erbij: “Slacht! Slacht die koe!” En de oude man sleep het mes …

Toen ging Chawrochetska naar de koe: “Moedertje koe, ze willen je slachten!” – “Je moet mijn vlees niet eten, mooi meisje: zoek mijn botten bij elkaar, stop ze in je hoofddoek, begraaf ze in de tuin, en vergeet me niet. En giet er elke ochtend vers water op.”
Chawrochetska deed wat de koe haar gezegd had; ze had honger, maar ze raakte het vlees niet aan. Ze ging elke dag naar de botten in de tuin, en op een dag groeide er een appelboom uit, en wat voor een appelboom! De appels zaten vol sap, de bladeren waren van puur goud, de takken van puur zilver; wie voorbij reed, stopte en wie voorbij liep, bleef staan, niemand kon zijn blik er van losmaken.


Op een dag waren de meisjes in de tuin toen er over het veld een koningszoon voorbij kwam rijden. Hij was jong en had een hoofd vol blonde lokken. Hij zag de appels en zei tegen de meisjes: “Jullie mooie meisjes, wie van jullie voor mij een appel plukt, zal ik trouwen.”
Meteen renden de drie zusters om het hardst naar de appelboom. De appels hingen laag, je kon ze met de hand plukken, maar plotseling bogen de takken zich omhoog, en de appels hingen ineens ver boven hun hoofd. De zusters sprongen en sprongen, ze probeerden de appels te pakken, maar de bladeren vielen op hun ogen en ze zagen niets meer. Daarna wilden ze een tak afbreken, maar de takken brachten hun haren helemaal in de war en hoe ze ook worstelden en hoe ze ook hun best deden – ze haalden zelfs hun handen open-, het lukte ze niet om een appel te plukken.
Daar kwam Chawrochetska dichterbij: de takken bogen zich naar haar toe en de appels vielen in haar hand.
De koningszoon koos haar als zijn vrouw, en vanaf die tijd leefde ze gelukkig en tevreden en was nooit meer ongelukkig.

Dit gedicht is ingezonden door chawrochetska

Printbare versie
Dit gedicht verzenden naar een vriend(in)

Hierboven kun je dit gedicht een waardering geven. Het aantal punten loopt van 1 tot 10, waarbij 1 heel slecht is en 10 heel goed. Klik je op stemmen, dan wordt je stem verzonden en ga je naar het volgende gedicht.
 
Volgende gedicht: Ik wil de eerste zijn
Vorige gedicht: lieve elise, gefeliciteerd met je 19de verjaardag
 
© 2006 - 2023 Jan Hengeveld.